48

 

 

 

 

Het was net het eind van het schooljaar, als iedereen zijn spullen inpakte. Overal in Baikie’s stonden kartonnen dozen halfgevuld met boeken en papieren. De dekens waren in zwarte vuilniszakken gepropt en Rachael zou die naar de wasserij in Kimmerston brengen. Edie had aangeboden om te helpen opruimen, maar nadat ze een poosje weinig effectief met een plumeau had lopen zwaaien, zei ze veelbetekenend dat ze nog iets moest opschrijven en verdween ze naar boven. Dan is mijn vader toch nog ergens goed voor, dacht Rachael, al is het maar als excuus.

Vera Stanhope leek gepikeerd te zijn over de voorbereidingen voor het vertrek. Ze had de nacht thuis doorgebracht en kwam halverwege de ochtend aanzetten. Ze liep in zichzelf mompelend door Baikie’s en snuffelde in de zakken en dozen die overal stonden. Toen vroeg ze Rachael om mee te gaan naar Black Law omdat ze haar wilde uithoren over Neville. Ze was zelfs bereid om op haar beurt brokjes informatie prijs te geven teneinde Rachael aan het praten te krijgen.

‘Ik heb Edies suggestie nagetrokken dat Edmund Fulwell en Bella misschien tegelijkertijd in die inrichting waren opgenomen.’

‘En?’

‘Dat was inderdaad zo, heel kort. Begin jaren tachtig, vlak voordat Bella werd ontslagen. Ze zaten op dezelfde afdeling. Ik probeer nu medewerkers op te sporen die zich misschien hen allebei nog herinneren. Waarschijnlijk is het niet meer dan toeval. Het was jaren geleden.’

‘Misschien hebben ze later contact gehouden.’

‘Dat is natuurlijk mogelijk.’ Vera was kregelig. Ze had koffie voor Rachael gezet, zij het met tegenzin, alsof ze haar wilde terugpakken voor het feit dat ze weigerde om nog langer in Baikie’s te blijven. Nu maakte ze Rachael duidelijk dat haar opmerkingen amper de moeite van het overdenken waard waren.

‘Nou, wij denken dat Edmund Grace onder druk heeft gezet om de plannen voor de steengroeve te saboteren. Daarom heeft ze die ottertellingen zo aangedikt. Misschien had hij nog steeds invloed op Bella en heeft hij die aangewend om haar over te halen om overpad over het land van Black Law te weigeren.’ Rachael zweeg even en dacht na. ‘Al zou ze dat natuurlijk hoe dan ook hebben gedaan.’

‘O ja?’ vroeg Vera. ‘Hoe weet u dat?’

‘Nou, ze zat vast niet te wachten op een weg vlak voor haar raam.’

‘Misschien had ze geen keus.’

‘Ik weet niet wat u bedoelt.’

‘Ik heb een accountant gevraagd haar boeken te controleren,’ zei Vera. ‘En ik heb met haar eigen accountant gesproken. Black Law staat er beroerd voor.’

‘Net als elke andere boerderij in de heuvels in het noorden van Engeland.’

‘Nee, ik bedoel echt beroerd. Het was nog maar een kwestie van maanden of de bank had ingegrepen en haar en Dougie failliet verklaard. Ze had alles wat ze kon verkopen verkocht. Het laatste schilderij van Constance Baikie heeft ze vorig jaar van de hand gedaan. Haar enige hoop om hier te blijven was door het op een akkoordje te gooien met die steengroeve-exploitatiemaatschappij. En snel. Ze zou het zich niet hebben kunnen veroorloven om te wachten of de aanleg doorgang zou vinden of niet. Heeft Neville daar gisteravond tijdens uw knusse onderonsje niets over gezegd?’

‘Dat kan hij niet geweten hebben.’

‘Natuurlijk wist hij het. Hij heeft toch sinds de dood van Bella de touwtjes in handen? U gelooft toch zelf niet dat hij de boeken nog niet heeft doorgenomen? Hij is zakenman.’

Net als Peter Kemp, dacht Rachael. Dat had hij gezegd de laatste keer dat ze elkaar hadden gesproken: Daar draait het voor mij tegenwoordig om. Zaken. Niet milieubescherming. Was dat de reden waarom Peter naar Black Law was gekomen die middag voordat Bella zelfmoord had gepleegd: om voor Godfrey Waugh het vuile werk op te knappen? Om haar een aanbod te doen waardoor zij en Dougie op de boerderij konden blijven? Maar zij had het niet gekund en had zich in plaats daarvan van kant gemaakt.

‘Maar ze kon aan geld komen,’ zei Rachael opeens. ‘Toen Charles Noble het huis van zijn vader na de moord heeft verkocht, heeft hij de winst op een rekening voor Bella gezet. Na al die jaren zal dat tot een aardig kapitaaltje zijn aangegroeid.’

‘Weet u zeker dat zij daarvan wist?’

‘Heel zeker. Hij heeft haar geschreven om haar dat te vertellen toen ze pas in de gesloten inrichting was geplaatst. Hij heeft geprobeerd haar over te halen om hem op bezoek te laten komen.’

‘Dat hebt u van Charlie gehoord, is het niet?’

‘Ja.’

‘En u geloofde hem?’

‘Ik had geen enkele reden om hem niet te geloven.’

‘Ach, lieve kind, toch.’ Vera stond op, spoelde haar mok onder de kraan om, liet die hard op het afdruiprek neerkletteren en kwam terug naar de tafel. Ze boog zich over de tafel heen naar Rachael.

‘En hoe is de avond met onze adonis verlopen?’

‘Het was heel gezellig.’

‘Hebt u hem nog gevraagd naar Edmund Fulwell?’

‘Die heeft hij voor het laatst gezien toen hij nog klein was. De Fulwells praten nooit over hem.’

‘Verdomme,’ zei Vera peinzend. ‘Waarover hebben jullie het na de koffie verder nog gehad?’

‘Zijn toekomstplannen.’ Rachael zweeg even. ‘Hij overweegt om ontslag te nemen en hier te komen om de boerderij te runnen. Waarom zou hij dat doen als hij weet dat de boerderij zwaar is beleend?’

‘Misschien omdat hij zijn eigen deal met Godfrey Waugh heeft gesloten?’ zei Vera. Ze lachte onaangenaam. ‘Of misschien heeft hij een eigen versiertoer ontwikkeld?’ Toen Rachael haar niet-begrijpend bleef aankijken, voegde ze eraan toe: ‘Het is overduidelijk dat hij zijn best doet om bij u in de smaak te vallen.’

Na de lunch ging Rachael, in een poging om aan Vera en haar moeder te ontsnappen, met Anne mee om de houten kwadraatframes waarmee ze haar onderzoeksterrein had afgebakend te verzamelen. Maar van ontsnapping was weinig sprake.

‘Hoe is het gisteravond gegaan?’

Ze had moeten beseffen dat Anne er ook over zou beginnen. ‘Uitstekend. We zijn bij Charles Noble geweest. Bella heeft in de week voordat ze zelfmoord heeft gepleegd geprobeerd contact met hem te zoeken. Die trut van een vrouw van hem heeft de boodschap gewoon niet doorgegeven.’

‘Dat bedoel ik niet. Dat weet ik allemaal al. Ik bedoel met Neville.’

De zon scheen nog steeds. Na een voorjaar in de heuvels voelde Rachael zich fit. Haar bewegingen waren soepel. Ze had het gevoel dat ze zonder moeite in dit tempo kilometers zou kunnen lopen. Ze hield van het ritme van beweging en wilde het niet verstoren. Ze naderden een gaspeldoornstruik in volle bloei, die geurde naar geroosterde kokos. Na Nevilles opmerking van de avond tevoren werd Rachael gekweld door allerlei vragen over Annes relatie met Godfrey Waugh, maar die wilde ze nu niet ter sprake brengen. Ze mocht dan aan Neville lopen denken, ze wilde niet dat Anne naar hem vroeg. Ze wilde eigenlijk helemaal niet praten. Het enige wat ze wilde was tegen de wind in lopen die de geur meedroeg van gaspeldoorn, vochtig veen en geplette hei, en de geluiden van veldleeuweriken, wulpen en schapen in de verte.

‘Nou?’ vroeg Anne.

‘Uitstekend,’ zei ze nog eens.

‘Vind je hem geen engerd?’ vervolgde Anne. ‘Hij heeft bijvoorbeeld helemaal geen vrienden, niet voorzover ik kon uitmaken tenminste. En jij zei dat er bij Bella’s uitvaart ook al geen vrienden van hem aanwezig waren.’

‘Nou en? Ik heb ook niet wat je noemt veel “vrienden”!’ Ze vergrootte haar passen, probeerde Anne voor te komen, maar Anne hield haar bij.

‘Volgens mij geilt hij op macht, op manipuleren achter de schermen. Weet je wat jouw probleem is, Rachael? Je steekt je kop in het zand. Het zou me niks verbazen als hij nog steeds voor Livvy Fulwell werkt. De Fulwells zijn de mensen die het meest gebaat zijn bij de komst van de steengroeve. En Neville heeft beslist invloed op Godfrey Waugh.’

‘Wat weet jij daarvan?’ Het was onmogelijk geworden om het gesprek te negeren. Rachael bleef opeens staan. Ze droeg een korte broek en bukte zich om de spieren van haar achterbenen te masseren.

‘Wat bedoel je?’ Anne bleef ook staan.

‘Hoe weet jij wat er speelt tussen Neville en Godfrey Waugh? Je zou bijna denken dat je toegang hebt tot inside-information.’

Dat snoerde haar eindelijk de mond. Ze liep door zonder antwoord te geven, maar voor Rachael was de wandeling verpest.

Het laatste kwadraat dat ze moesten ophalen, lag bij de kalkresten vlak bij het mijnkantoor. Vanaf de heuvel keken ze neer op de mijnlocatie: het grijze blok van de mijn zelf, het donkergroen van de naaldbomen, de bleke kronkellijn van de beek; het was net alsof ze op een kaart neerkeken. Ze konden de bocht in de beek zien waar het lichaam van Grace was gevonden. Alle rommel die de politie had gebruikt – de blauw-witte tape, het afdekplastic – was opgeruimd, maar had er lang genoeg gelegen om de plek precies te kunnen aanwijzen. Geen van beiden zei er iets over, zelfs niet toen ze er vlak langs moesten.

Het kwadraat was vanaf de heuvel niet te zien geweest omdat het in de schaduw van het ketelhuis lag, naast de fabrieksschoorsteen.

‘Iemand heeft het verplaatst,’ zei Anne toen ze de plek naderden. Het leek erop dat het frame was weggeschopt of dat iemand erover gestruikeld was. ‘Het is maar goed dat het onderzoek afgesloten is. Dit had de boel aardig in het honderd kunnen laten lopen.’

‘Misschien heeft de politie het verplaatst.’

‘Nee. Die zijn hier al dagen niet meer geweest. Bovendien heb ik Vera mee hiernaartoe genomen op de eerste dag van het moordonderzoek om haar te laten zien waarmee we bezig waren. Ze heeft haar mensen gezegd dat ze voorzichtig moesten zijn.’

‘Een wandelaar dan.’

‘Misschien. Iemand met een morbide belangstelling voor de plek van de moord. Of een activist uit Langholme die de mijn nog een keer van dichtbij wilde bekijken voordat die werd veranderd in het hoofdkwartier van Godfrey Waugh.’

‘Of een spook.’

‘Ik dacht dat jij wetenschapper was. Ik zou nooit hebben gedacht dat jij in het bovennatuurlijke geloofde.’

‘Dat doe ik ook niet.’

‘Vanwaar dan dat spook?’

‘Zomaar. Gewoon een losse opmerking.’

‘Dat geloof ik niet.’

‘Af en toe als ik langs de beek liep, had ik het idee dat ik begluurd werd. Of gevolgd. En één keer heb ik op de top van Hope Crag een vrouw gezien.’

‘Wie was dat dan?’ vroeg Anne. Rachael keek haar aan omdat ze dacht dat ze in de maling werd genomen, maar Annes gezicht stond serieus.

‘Dat weet ik niet. Dat kon ik niet zien.’

‘Je fantasie zal wel met je op de loop zijn gegaan, lieverd. Van samenwonen met Grace kreeg iedereen de kriebels.’

Anne stak de doorlaat over en liep in de richting van de vierkante stenen ruimte waarin ooit de ketel had gestaan waarop de mijn had gedraaid. Ze draaide zich weer om naar Rachael. Spikkeltjes licht die van het water weerkaatsten dansten over haar gezicht.

‘Kan het Grace zijn geweest?’ vroeg ze. ‘We wisten eigenlijk nooit precies waar ze uithing.’

‘Misschien.’ Maar Rachael wist dat het niet Grace was geweest die ze die dag op Hope Crag had gezien.

De met golfplaten afgedekte ruimte was bijna intact. Voor de rechthoek waar ooit de deur had gezeten waren bloemen neergelegd, kasbloemen: witte margrieten en grote witte chrysanten. Ze waren prachtig en vertoonden ondanks de hitte nog geen spoor van verwelking.

‘Het zal wel een wandelaar zijn geweest,’ zei Anne, ‘die de plek van Grace’ dood heeft willen markeren. Eigenlijk is het roerend. Misschien hadden wij dat moeten bedenken.’

‘Ik heb hier eerder bloemen zien liggen. Op de dag dat die vrouw op Hope Crag was.’

‘Weer dat spook van je?’

‘Nee,’ zei Rachael geïrriteerd. ‘Natuurlijk niet.’

‘Nou, ditmaal was het beslist geen spook.’ Anne was het gebouw binnengelopen. De kale grond was bedekt met losse flagstones. ‘Of spoken moeten chocoladebiscuitjes eten.’ Anne kwam terug naar de deuropening met een wikkel van een rol koekjes in haar hand.

‘Misschien was dat de reden waarom Grace nooit trek had. Ze vrat zich te barsten aan chocola.’

‘Dat kan niet door Grace achtergelaten zijn. De politie heeft de omgeving afgezocht en alles wat ze vonden meegenomen. Dit moet van later datum zijn.’

Anne was verder het vertrek binnengelopen. Ze porde in de hoek met een van haar markeerstokken. ‘Volgens mij heeft iemand hier gekampeerd. Dit ziet eruit als as. De resten van een kampvuur.’

‘Zouden wij de gloed dan niet hebben moeten zien?’

‘Niet vanaf Baikie’s. Niet als ze binnen bleven.’

‘Dan heeft iemand ons bespied.’ Rachael deed een paar passen bij het gebouw vandaan, totdat ze in het zonlicht stond en goed om zich heen kon kijken. De kraai, dacht ze. De bestuurder van de witte auto. Hij is hier al die tijd geweest en heeft al onze bewegingen gevolgd. Hij wist dus precies wanneer de politie op Black Law was. Hij kon de auto’s langs het spoor zien rijden. Hij kon ons bekijken als we in de tuin zaten en als we de heuvel op gingen. ‘Kom,’ riep ze tegen Anne. ‘We moeten gaan.’

Maar Anne leek zich niet bewust te zijn van enig gevaar. Ze aarzelde bij de ingang, keek nog eens naar binnen. ‘Misschien is dit de plek waar Edmund Fulwell zich heeft schuilgehouden. Stel je voor: hij de hele tijd hier terwijl Vera Stanhope stad en land afreist om hem op te sporen. Maar je had een vrouw gezien, hè? Misschien is travestie ook een van zijn ondeugden.’

‘Die vrouw zag ik weken geleden.’ Rachael wilde het liefst terugrennen naar Baikie’s en begreep niet waarom Anne geen haast leek te hebben om hier weg te komen.

‘Maar Edmund is een zuiplap en er liggen geen blikjes of flessen. En als hij het was, waar is hij dan nu?’

Lokvogel
titlepage.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_000.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_001.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_002.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_003.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_004.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_005.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_006.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_007.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_008.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_009.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_010.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_011.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_012.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_013.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_014.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_015.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_016.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_017.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_018.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_019.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_020.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_021.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_022.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_023.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_024.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_025.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_026.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_027.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_028.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_029.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_030.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_031.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_032.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_033.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_034.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_035.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_036.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_037.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_038.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_039.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_040.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_041.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_042.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_043.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_044.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_045.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_046.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_047.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_048.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_049.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_050.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_051.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_052.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_053.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_054.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_055.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_056.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_057.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_058.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_059.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_060.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_061.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_062.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_063.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_064.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_065.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_066.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_067.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_068.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_069.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_070.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_071.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_072.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_073.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_074.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_075.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_076.xhtml